Bij een infectie na een prothese heeft men te maken met een bacterie. Men maakt onderscheid tussen een oppervlakkige, een diepe, een vroegtijdige en een laattijdige infectie. Bij een oppervlakkige infectie heeft men een kiem die zich oppervlakkig, dicht bij de huid bevindt en dus niet in de diepte waar de prothese zit. Bij een diepe infectie zit de bacterie wel in de diepte en heeft die zich vaak op de prothese gefixeerd. In geval van een vroegtijdige infectie treedt de infectie al binnen de 6 weken na de operatie op terwijl bij een laattijdige infectie dit later, zelfs jaren na de ingreep optreedt.
Bij een oppervlakkige infectie volstaat het meestal om de door uw arts voorgeschreven antibiotica te nemen. Bij een diepe infectie is de behandeling meestal chirurgisch. Eerst wordt onder lokale verdoving een punctie van de heup uitgevoerd om op die manier wat vocht van rond de heup te bekomen waaruit men dan hopelijk in het labo de oorzakelijke kiem kan kweken.
Nadien kan men bij een vroegtijdige infectie enkel de beweeglijke delen mn de heupkop en de glijlaag vervangen na het overvloedig spoelen van het gewricht. Deze procedure dient wel gevolgd te worden door het innemen van de gepaste antibiotica.
In geval van een laattijdige infectie gaat men meestal de volledige prothese moeten verwijderen. Dit gebeurd vaak in twee stappen. Eerst wordt de volledige prothese verwijderd en na het spoelen plaatst men een tijdelijke prothese die gemaakt is uit cement die een hoge dosis antibiotica bevat zodat men naast de klassieke antibiotica die men inneemt via de mond of een infuus ook een afgifte van antibiotica krijgt in de diepte. Dit alles dient om alle bacteriën in de heup te vernietigen alvorens men in een tweede tijd de definitieve prothese inbrengt meestal na een 6-tal weken.